fbpx

Duivenissen

Inlogformulier

Google+

In de leer bij dokter Bricoux

Hij zou de beste duivenmelker aller tijden geweest zijn en we spreken zijn naam nog steeds uit met eerbied: dokter Arthur Bricoux (geboren 1874 - overleden 1944). Dit is zelfs altijd de onverbloemde mening geweest van de gezaghebbende Piet de Weerd, al zat daar natuurlijk ook wat diplomatie in. Je kunt immers beter iemand die dood is tot de status van "beste aller tijden" verheffen, dan de levende kampioenen tegen elkaar te gaan afwegen. Maar goed, dokter Bricoux wás een fenomeen en de suprematie die hij en zij duiven tussen de twee oorlogen ten toon spreidden, is voorlopig niet geëvenaard. Bricoux was een begenadigd speler met duiven, maar hij was ook een genie in het kweken. Zou er bijna één eeuw later nog iets te leren vallen van de gewiekste dokter colombofiel?

Mendel, nee bedankt

Hoe vaak is het hele verhaal van Mendel reeds verteld aan de duivenmelker? Er zijn boeken en kranten mee vol geschreven. Iedere zichzelf respecterende melker kan wel een mondje meepraten over genen, DNA, dominante vererving, linkage, heterozygoten... Maar denk jij, beste lezer, dat er door Mendel al één betere duif gekweekt is? We geloven het niet. Kleurkanaries en konijnen, dat wel, maar betere duiven? Neen. Steven van Breemen (auteur van het leerrijke "De kunst van het kweken" nvdr) zal me graag tegenspreken en Alfons Anker zal zich keren in zijn graf, maar alle theorie over kwalitatieve en kwantitatieve kenmerken ten spijt, met Mendel als leidraad kweek je geen betere duiven.
Met Mendel kun je wel één of twee zichtbare kenmerken vastleggen. Zo is het klein bier om een heel hok rode of blauwe te kweken of pluimpoten of strikken. Maar trefzeker met formules betere duiven kweken? Dat gaat niet volgens het Mendelboekje. Alle AabbCcDD x aaBbCCdD's ten spijt.

Intelen of (vingers) kruisen

En toch kun je niet buiten Mendel: het werkt nu eenmaal zo. Chromosomen zijn dragers van de genen en bij de voortplanting splitsen die op goed geluk af. Je krijgt dus bij elke bevruchting een willekeurig half pakket genen van de beide ouders. De kans dat bij verschillende bevruchtingen twee gelijke combinaties overgeërfd worden is nihil, zelfs niet na doorgedreven inteelt. De willekeur wordt kleiner bij inteelt, dat wel, allen weet je nooit zeker of je wel de juiste genen (kenmerken) hebt vastgelegd (lees homozygoot gemaakt) ... De afval die je kweekt bij doorgedreven inteelt (verzachtend inteeltschade genoemd) is daar het bewijs van.
Moet je nu intelen of kruisen om goede duiven te kweken? Je moet vooral beginnen met goed materiaal en dan gewoon veel geluk hebben. Vingers kruisen dus en wachten op die goede genenmix.
Uiteraard zijn inteelt en kruising van invloed op het materiaal. Bij kruising zijn de combinaties veel wisselvalliger omdat de duiven minder gemeenschappelijke genen hebben, tenzij... tenzij het uitgangsmateriaal ingeteeld is. Want zo doen en deden het de beroemde kruisers: ze halen het liefst hun kweekduiven bij een bewezen ingeteelde kampioenenstam, zeg maar bij een Cattrysse destijds. Ongetwijfeld is dat de kortste weg naar succes. Je moet er wel een goed gespijsde beurs voor hebben, want voor de volgende generatie heb je weer nieuw kampioenenbloed nodig tenzij... tenzij je zelf voorzichtig gaat intelen.
Wat ik bedoel: zonder inteelt krijg je nooit een standvastig resultaat (dit is meer dan één goede duif kweken uit een koppel). Alleen hangt het ervan af of je zelf zorgt voor die inteelt of iemand anders dat werk laat opknappen.

Een praktijkvoorbeeld

We zouden het hebben over dokter Bricoux.
Dokter Bricoux was een intellectueel maar daarnaast een verwoed duivenman. Reeds als student geneeskunde in Brussel was hij vastbesloten om al zijn vernuft in dienst te stellen van zijn passie: de beste fondduiven van de wereld kweken. En hoe doe je dat? Door met de beste rassen te starten en in de leer te gaan bij de kampioenen. De kampioenen van zijn tijd waren Wegge, Grooters, Hansenne. Namen die ook bij de jonge dokter tot de verbeelding spraken. De eerste duiven van de dokter kwamen van Hérion en van der Sluis, twee van de betere liefhebbers uit die periode. Maar de ambities van de dokter reikten verder.
In Brusselse kringen raakte Arthur Bricoux in de ban van de Grootersduiven. Een zekere Beeckman, vriend en financieel adviseur van Grooters, had ze zuiver en speelde er meer dan uitstekend mee. Zijn absolute stamduif was een directe zoon van de 1e nationaal Niort van Grooters in 1885.
Nadat Bricoux zich vestigde als arts in Jolimont, een gehucht ten oosten van La Louvière, ging hij echt werk maken van de opbouw van zijn eigen duivenstam. We zijn ergens rond de eeuwwisseling. Het toeval wilde dat Beeckman een publieke verkoop hield. Letter A van de verkoop was een kleinzoon van de Niort van Grooters. Bricoux zag zijn kans schoon om aan dat fameuze bloed te komen en kocht letter A.
De Grootersduiven waren van het Antwerpse type, dat wil zeggen eerder van het grovere type, enigszins hard in de spieren. Eigenlijk niet 100% het type duiven dat de dokter als ideaal beschouwde. Maar daar zou hij wel uitkomen.
Ondertussen raakte de dokter ook bevriend met een zekere Carlier van het naburige Binche. Carlier speelde zich kampioen met zijn Lorettes (Vorst), ook Antwerpse soort. Bij Carlier haalde en ruilde Bricoux verschillende duiven. Bij Carlier draaide alles rond zijn fameuze Gendarme, kampioen en topkweker, een pure Lorette. De dokter wilde enkel die en lukte dan ook uitstekend met een dochter en kleindochter van de Gendarme.

Een rode Wegge

Dokter Bricoux had reeds vrij snel een heel eigenzinnig beeld van hoe de ideale fondduif er moest uitzien. Niet te groot, peervormig, met een rijkelijk gevuld en mals spierenstelsel, zijdezachte pluimen. Noch zijn Carliers, noch zijn Beeckmans beantwoorden daar echt aan: iets te diep en te hard in het vlees.
Een van de pogingen om daar wat aan te doen, was de blauwe dochter van de Grosse Patte (uit de Gendarme) van Carlier kruisen met een rode Wegge die hij bekwam bij Omnozez in Roux. Dat leverde hem zijn kastanjekleurige Marron op en dat was een stap in de goede richting. En om die vooruitgang in model vast te leggen in de Carliersoort, koppelde de dokter de Marron terug tegen zijn directe dochter van de Gendarme, zus van de Grosse Patte.
Dat was een voorzichtig inteeltkoppel, maar de dokter zat op het paard, want het was een goed kweekkoppel. Het was 75% Carlier - vooral teruggekweekt naar de Gendarme) en 25% Wegge. Het geniale zat hem hierin, dat hij de Carliers inteelde om hun kwaliteiten vast te leggen maar er tegelijkertijd dat tikkeltje meer standaardmodel in kon bijbengen. Anders gezegd: ze waren even goed als de Carliers die hij wilde verder zetten, maar ze stonden hem als atleet meer aan.

Nog meer inteelt

Bricoux had ook grootse plannen met zijn Beeckmans. Zijn Letter A schonk hem meteen den duif die 4 weken na elkaar de eerste won. De vijfde zondag had hij 'slechts" de tweede prijs. Uit Vierzon was dat. Het kon niet meer fout gaan, dacht de dokter, of toch? De Letter A werd ziek en overleed schielijk. Alles te herbeginnen, leek het wel. Bricoux was er het hart van in en ging zijn ellende vertellen bij Beeckman zelf. "Ik heb nog zijn vader," zei Beeckman, "hij is wel stokoud en mist vaak. Maar als je wil mag je hem meenemen." Blij als een kind, vertrok Bricoux met zijn Oude Beeckman. Dit zou een historische transactie blijken. De Beeckman gaf nog exact 3 jongen. Maar één ervan was de fameuze "Malade", een bleke geschelpte doffer. Zijn naam wijst erop dat de duif vermoedelijk ziek geworden is en genade kreeg omwille van zijn afstamming. Hij zal de absolute stamvader worden in Jolimont.
Wie de moeder was van de Malade, vertelt de geschiedenis niet, maar als we zien hoe Bricoux zijn leven lang gekweekt heeft, zou het best een dochter van wijlen zijn Letter A kunnen geweest zijn en dus een kleindochter van de oude knar. Maar dat is puur speculatie.
Bricoux had nog een broer van de Malade, maar ook daar vertelt de historie verder niets over, en een zus. De zus Malade ging naar zijn vriend Carlier.
Ook in apotheker Bievez (Haine-Saint-Pierre, aanpalend dorp aan Jolimont) had Bricoux een bondgenoot. Dat een dokter en een apotheker duivenmelker elkaar vinden is overigens niet eens zo vreemd. Bievez had ook de Beeckmanduiven en bij hem kon Bricoux een zus van zijn letter A lenen, halfzus dus van zijn eigen Malade. De dokter aarzelde niet en ging het paar nauw intelen. Hij hield er een koppel duivers aan over die zouden door het leven gaan als "le Foncé Beeckman" en "le Clair Beeckman". De dokter heeft trouwens zijn hele leven duiven benoemd naar hun oorspronkelijke rassen. Hij was daar niet te beroerd voor. Eer wie eer toekomt. Het is vandaag wel eens anders.
Als we nu al verklappen dat de Donkere Beeckman de vader zal worden van de Jules César, dan weet u meteen dat de intelende dokter heel goed wist waarmee hij bezig was...

Lijnen bijeenbrengen

Bricoux koppelde zijn Malade aan zijn verbeterde rode Carliers en dat leverde hem een nieuwe stamduif op, geboekt als "le Rouge Beeckman".
De aandachtige lezer ziet waar Bricoux naartoe wil: hij is er al in geslaagd om het standaardmodel en de betere spieren in te kweken in zijn Carliers, en gaat dat nu ook doen met zijn Beeckmans en wel met Malade himself.
Met de kruising Beeckman-Carlier was een nieuw wereldras geboren en de dokter was de voortaan te kloppen man in zijn streek. Van 1905 tot aan de oorlog van 1914 won hij meer dan 2000 prijzen.
Het succesrecept van Bricoux was dus vrij simpel: koop u wat afstammelingen van twee wonderduiven, teel die in zodat je twee ingeteelde bloedlijnen hebt en breng dan de twee lijnen op elkaar. Daar moeten goede kweekkoppels uitkomen.
Arthur Bricoux werd een gevestigde naam en dat kwam hem van pas, want niemand minder dan de gebroeders Baclène van Walcourt waren geïnteresseerd om duiven te ruilen met de dokter. Zo ging het toen en zo gaat het nu: kampioenen zoeken kampioenen om samen te kweken of om duiven te ruilen, en meestal met de knip op de beurs, zoals dat heet.
de gebr. Baclène kozen twee duivinnen in Jolimont en de dokter zocht twee rode doffers uit in Walcourt. Een ervan, een rode, was een kleinzoon van de fameuze Brun van Baclène. De andere, ook een rode, was kleinzoon van hun "Vieux Pâle" een pure Wegge goed voor de 1e nationaal Saint-Vincent. We komen erop terug.

Het betere type

We vermelden al een paar keer dat Bricoux eigenlijk niet zo gek was van grote duiven. Dat was eigenlijk een van zijn grootste problemen, dat noch de Carliers, noch de Beeckmans - die nochtans beter gespierd waren - beantwoorden aan zijn "standaard". Maar Bricoux had voldoende vertrouwen in zijn eigen kweekkunst omdat op te lossen.
Een eerst poging daartoe - vertelt hijzelf in het voorwoord van zijn verkoping in 19630 - was de aankoop van een kleine grijze doffer op de publieke verkoping van de gebr. Rousseau van Jemeppe. Hij noemde hem "le Petit Mouhy". Het idee om daarmee zijn basislijnen ronder en compacter te maken, mislukte grandioos. Na een paar generaties was het model van de Petit Mouhy vrijwel volledig overwoekerd door het Antwerpse type van de Grooters (lees Beeckman) en Lorettes (lees Carlier). Enkel de grijze kleur bleeft plakken in de stam. Dat grijs zal overigens sporen nalaten in talrijke fondduiven en dit via een grijze Bricoux die de kleur binnenbracht in hat ras delbar.
Bricoux slaagde er zoals reeds vermeld wel in om met de Weggedoffer van Omnozez het type van zijn duiven positief te beïnvloeden. Hij zou daarna hetzelfde doen en met groot succes met de ingebrachte Wegges van Baclène.
Hij koppelde een dochter van de Rouge Beeckman (Malade x Carlier x Omnozez) met een rode Baclène, namelijk de kleinzoon van de Vieux Pâle.

De vier parels

Bricoux was in de wolken met zijn experiment. Uit dit koppel kweekte hij naar eigen zeggen de mooiste parels van duiven die je kunt dromen: goed, perfecte atleten en mooi. Hun namen zijn geboekstaafd voor de eeuwigheid: La Bonne à l'Oeil Blanc, Le Janot, Le Cravaté (strik of plastron), la Petite Rousse. Deze laatste vloog niet enkel zelf de 5 nat. Dax, ze zette een pleiade aan kampioenen op de wereld waaronder de Jules César. Hierboven las u al dat de vader César de Donkere Beeckman was, zoon van de Malade. Ook dit was een gematigd inteeltkoppel: zoon Malade x een kleindochter van dezelfde Malade. Het zou het basiskoppel worden van de dokter dat voor minstens 20 jaar en gedurende vele duivengeneraties voor uitmuntende duiven zou zorgen.
Uit La Bonne Rousse, een zusje van de Petite Rousse kweekt Bricoux met een Carlierdoffer zijn drie Mousquetaires, drie fenomenen.

Het stamkoppel

Stel: je hebt een superkoppel ontdekt. Wat doe je er dan mee? Hoe houd je die kwaliteiten vast? Dat is de vraag waar de dokter voor stond toen hij zijn topkoppel ontdekte. En het was een topkoppel dat toppers aan de lopende band voortbracht:

  • Jules César, 477203-21: 1 nat. Bordeaux
  • Plume Noire
  • Petit Roux, 1169402-20: 2e, 3e en 8e nat. Bordeaux, 2 en 16 nat. Dax; 3 en 5 semi-nat. Angoulême
  • Rauculot
  • Roux Favori
  • Tâche Blanche

en de duivinnen

  • de Saint-Vincent: 2 en 10 nat. Bordeaux, 7 nat. Saint-Vincent
  • Belle Rousse (duivin)
  • Nouvelle Ecaillée (duivin)

Ook Ernest Duray bekwam er een verschillende uit het stamkoppel. De beste ervan was ongetwijfeld zijn Derby, die de 1e nat. Angoulême won voor de senator.
Dank zij het oordeelkundig kweekplan van de dokter, waren de producten uit dit koppel ook stuk voor stuk goede kwekers.

Oom en nicht...

Met een kleine variatie op een bekende Vlaamse uitdrukking zouden we kunnen zeggen: oom en nicht kweken licht. Dat was alleszins de opinie van dokte Bricoux die daarvan zijn geliefkoosde kweekformule maakte.
Enkele voorbeelden, telkens met zonen of dochters van het stamkoppel:

  • Nouvelle Ecaillée kreeg als partner een zoon van haar broer, de illustere Jules César. Dat koppel leverde de Rêve (de droom) en de Grande Rouge, 227600-29
  • La Saint-Vincent kreeg als maat een zoon van de Plume Noire, haar broer. Uit dit koppel komt Le Bon Rouge, 2 en 4 nat. Angoulême.

Ook Duray kende de formule en koppelde zijn Derby met L'Idéale, een dochter van de Jules César, broer van de Derby. Uit dit koppel behield Duray zijn kweekmoeder, zonder meer La Reproductrice genoemd. Zij is de moeder van de wereldberoemde Ecaillé d'en bas (de geschelpte van beneden) die in 1933 de 1e nat. Pau won voor Duray.

Toch kruisen

Wie uit al wat voorafgaat, besluit dat Bricoux alleen maar inteelde, zij het dan voorzichtig en vrijwel nooit uit vader en dochter, of volle broer en zus, heeft het verkeerd voor. In een interview gepubliceerd in het tijdschrift van Brux, verklaart hij onomwonden dat je bij tijd nieuw bloed moet inbrengen. Maar - er was ook een maar bij - Bricoux bracht enkel ingeteelde duiven bij. Waarom? Voor de stabiliteit: als het dan pakt met de nieuwkomer(s) op de eigen soort, dan blijft het ook pakken en kweek je niet ergens één toevalstreffer en dan niets meer.
Een belangrijke inbreng van nieuw bloed kwam in Jolimont uit een ruil met de Franse kampioen Sion (Tourcoing). Sion was vooral een kruiser en kocht enkel van het beste. Van wat Bricoux bij Sion bekwam, werd enkel de Ecaillé Sion, een zoon van de Etalon van Sion, waardig bevonden om in de kweek te gaan. De Etalon was een pure Wegge van origine.
Bricoux paarde hem aan la Belle Rousse, een volle zus van Jules César, dochter dus van het enige echte stamkoppel dat Bricoux ooit bezat. Uit de Ecaillé Sion met de Mooie Rosse kwamen opperbeste duiven, zoals de Brun een steenrode kweker van formaat, en de Rouge Libourne of soms l'Oeil Gris (grijsoog) genoemd. De Libourne, 33973-28, was een klepper van wereldformaat. Zijn erelijst omvat o.a.:
1 nat. Angoulême 1930 (inkorvingslokaal Kortrijk), 4 nat. in Brussel
1 Libourne 1931 in Charleroi
1 nat. Angoulême 1932 in Brussel
1 nat. Bordeaux 1933 in de Entente Belge
Hij werd later aangekocht door de Luxemburger Hentges die er toppers uit kweekte. De duif die Jos Hermans kocht op de verkoping in 1930 was overigens een volle broer van de Rode Libourne. Voor wie het niet wist: die directe Bricoux was bij Jos Hermans grootvader van zijn wereldberoemde Boot. "Alle goede duiven zijn familie van elkaar" zou Piet de Weerd zeggen.

De Kleine Geschelpte

Het is natuurlijk een fabeltje dat Bricoux enkel rode en vale duiven had. Zij het een niet te miskennen feit dat de kleur rood hem erg aanstond. Als er in een koppel een rode en een geschelpte voorkwam, dan behield de dokter liefst zelf de rode. Zo kwam het dat bv. Duray weinig rode en des te meer geschelpte Bricoux had.
We weten ook al dat Bricoux ook grijze had en zelfs goede ook. Zo was er Le Bon Gris, 2024739-23 die vader is van de beste duif die de dokter had: zijn Kleine Geschelpte of Petit Ecaillé ook bekend als de '35' omwille van zijn 35 prijzen, ring 20288493-26. Moeder van de Petit Ecaillé was een zus van Jules César, namelijk de hoger vermelde Sint-Vincentduivin.
De Petit Ecaillé was een zeer regelmatige kopvlieger, die o.a. vijf jaar na elkaar kop vloog uit Pau. Hij was de favoriet van de dokter. Zijn afstamming toont aan dat de dokter niet aarzelde om de afstammelingen van zijn stamkoppel terug te paren naar de originele lijnen van de Carliers en Beeckmans, waar het stamkoppel tenslotte ook overwegend van voort kwam.

Bijhuizen

Dokter Bricoux verkocht nogal wat duiven. In 1930 verkocht hij zelfs een hele reeks van zijn kampioenen samen met een lot jonge duiven. Er wordt gefluisterd dat dringend hij geld nodig had om de schuldenberg van een van zijn kinderen af te lossen. Maar gezien zijn alles overtreffende resultaten, kan men zich indenken dat zijn duiven erg gegeerd waren onder de fondliefhebbers: mannen als vander Espt en Hector Desmet waren er vaste klanten. Maar Bricoux had ook zijn bijhuizen, in de eerste plaats senator Ernest Duray van Ecaussines die de dokter meer dan eens klopte met zijn eigen duiven op de nationaals. Ook Caramin (Châtelet) had vrijwel alleen Bricouxduiven; bij Nestor Tremmery (Oudenburg) was zeker de helft van de kolonie Bricoux en vergeten we dan zeker niet kampioenen als Demarets, Demil, gebr. Danhaive, Oscar Blaimont, Dumont de Chassart (Villers-Perwin) en zovele anderen die de kwaliteit van de Bricouxduif onderstreepten met hun topuitslagen.

Het trieste einde

Het verhaal is waarschijnlijk bekend: in 1940 rukten de Duitsers op in ons land terwijl de geallieerden systematisch terrein verloren. Dokter Bricoux vluchtte met zijn familie de grens over en liet zijn duivenkolonie over aan een verzorger. Omdat de reputatie van de Bricouxduiven over heel West-Europa bekend was en postduiven als een machtig wapen werden beschouwd in oorlogstijd, wilde het Franse leger onder geen beding dat de duiven van dokter Bricoux in vijandige handen zouden vallen. In plaats van de duiven in veiligheid te brengen, werden ze genadeloos ter plaatse afgemaakt door Franse soldaten. Ongetwijfeld de meest waanzinnige daad in de geschiedenis van de duivensport... Het levenswerk van de dokter werd in een handomdraai tot de bodem vernietigd. Bricoux is het nooit te boven gekomen. In 1944 probeerde hij zijn stam terug te reconstrueren met het allerbeste wat zijn vrienden hem van zijn eigen ras konden terugschenken... Bricoux was echter een gebroken man en stierf nog datzelfde jaar op de leeftijd van 70 jaar.
De zoon van Bricoux zou nog proberen terug te komen met de teruggehaalde duiven van Tremmery, Caramin en anderen. Maar het verhaal wil dat hij niet de talenten en ambities had van zijn vader en het ras Bricoux was gedoemd om te verdwijnen. In 1952 werden de bijeengescharrelde duiven van Arthur Bricoux jr totaal en definitief verkocht. De naam Bricoux leefde nog even voort op enkele hokken en zal daarna enkel nog legende worden... Een straffe legende, dat wel.
Dat er vandaag buitenlandse hokken zijn die "the pure Bricoux" of "die reine Bricoux" aanbieden, verandert weinig aan het feit dat het kostbare en wonderbare ras Bricoux enkel nog geschiedenis is. Een geschiedenis waar toch wat uit te leren valt, dat wel.

 

 

Enkele topresultaten met Bricouxduiven (bj Dr Bricoux en anderen)

  • 1923: 1, 2, 3 en 4 nat. Bordeaux (Bricoux) met Jules César en drie volle broers
  • 1923: 1 en 2 nat. Dax (Bricoux) de eerste duif, de Bon Ecaillé vloog een uur los tegen 4000 duiven.
  • 1925: 1, 3, 7 enz. nat. Dax 1575 d.(Duray)
  • 1926: 1 nat. Derby Angoulême (Duray) met de Derby, broer Jules César
  • 1926: 1, 6, 10 enz. nat. Dax 1302 d.(Duray)
  • 1927: 1, 2, 3, 4 en 5 nat. Bordeaux (Bricoux)
  • 1928: 1 nat. Dax (Bricoux)
  • 1929: 1, 7, 8 enz.nat. Saint-Vincent 2251 d. (Bricoux) met Le Chanette, zoon Jules César. Demil wint 2, 6, 10 enz.
  • 1929: 1 nat. Vendôme (Bricoux) 
  • 1930: 1, 2, 9, 10 enz. nat. Angoulême (Bricoux) met op 1 de Rouge Libourne. Demil won 3 nat.
  • 1930: 1 nat. Angoulême des As (Cyrille Demil) met de Bon Bleu. Bricoux wint 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 enz. nat.
  • 1930: 1, 4, 26 nat. Pau 1082 d.(Duray) met duivin La Plume Blanche de Pau. Bricoux won 3, 7, 11, 19, 21 enz. nat.
  • 1931: 1, 2 en 3 nat. Libourne (Bricoux)
  • 1931: 1 nat. Bordeaux (gebr. Danhaive)
  • 1931: 1, 17 enz. nat. Pau 1196 d. (Duray) opnieuw met La Plume Blanche de Pau
  • 1931: 1 nat. La Couronne (Caramin)
  • 1932: 1 nat. Angoulême des As (Duray); 2 nat. Angoulême (Bricoux)
  • 1932: 5 en 22 nat. Barcelona 4995 d. (Duray)
  • 1933: 1 nat. Angoulême des As (Oscar Blaimont, Couillet)
  • 1933: 1 nat. Bordeaux (Bricoux) met de Rouge Libourne
  • 1933: 1, 15, 20 enz. nat. Pau 3341 d. (Duray) met op 1 l'Ecaillé d'en bas
  • 1934: 1 nat. Limoges (Bricoux)
  • 1934: 1 nat. Angoulême des As (Raoul Horgnies, Jolimont)
  • 1935: 1 nat. Limoges (Bricoux)
  • 1935: 1 nat. Angoulême des As (Oscar Blaimont, Couillet) uit zus Jules César
  • 1935: 1 nat. Biarritz (Nestor Tremmery)
  • 1936: 1 nat. Libourne (Crispoux)
  • 1936: 1 nat. Pau (Jules Deprez)1936: 1 nat. Angoulême des As 2325 d. (Alfred Massul, La Louvière) met Le Caporal
  • 1937: 1 nat. Bordeaux (Nestor Tremmery)
  • 1937: 1 nat. Saint-Vincent (Jules Dardenne)
  • 1937: 1 nat. Angoulême Entente Belge 2382 d. (Hector Desmet, Geraardsbergen) met Le Bossu
  • 1937: 1 int. Biarritz (dr Dupont)
  • 1938: 1 nat. Ruffec (Duray)
  • 1938: 1 nat. Saint-Vincent Entente Belge (Bricoux)
  • 1939: 1 nat. Angoulême des As (Octave Huet, Falmignoul)
  • 1939: 1 nat Limoges (Bricoux)
  • 1939-1945 WOII (dr Bricoux sterft in 1944)
  • 1949: Robert Dubie uit Quaregnon heeft nationaal de snelste duif uit Saint-Vincent maar is nationaal niet gezet
  • 1 int. Libourne (Alfred Demortier)
  • 1 int. Barcelona (gebr. Danhaive, Basecles) met de Rode Bricoux Deze Rode won ook nog 7 int. Bilbao, 5 nat San Sebastian en 3 nat. Saint-Vincent.
  • 1962: 1 int. Barcelona (Adelin Desmaret, Ottignies) met de Vale 2106367-58
  • 1963: 1 int. Barcelona (Adelin Desmaret, Ottignies) met de Vale 2106367-58

 

 Bronnen:

  • Verkoopbrochure Arthur Bricoux, 25 december 1930
  • The immortal Bricoux Strain, artikel van Philippe Martin in Racing Pigeon Digest
  • Hoofdstuk over Bricoux in "Jos Hermans Luithagen" een scriptie van Herman Schuttelaar
  • Diverse artikels over dokter Bricoux en Duray in de "Geschiedenis van de Belgische Duivensport" van Jules Gallez
  • Interview met Dr Bricoux, in publiciteitskatern "Méthodes modernes" van de Laboratoires Brux 1946
  • Diverse hoofdstukken over Bricoux van de hand van Piet de Weerd in "Suizende Vleugels" en in "Het ras Janssen van Arendonk"
  • C.G. Van der Linden, Technische Studie over de Postduif (1950)

 

 

bij de foto's

drBricoux

Het bekende portret van dr Bricoux van de hand van A. Meers, fotograaf in Jolimont. Tot nader order blijft Bricoux voor ons de beste duivenmelker ooit.

 StVincent

De 1e nat. Saint-Vincent 1938 van Arthur Bricoux. Het waren echt niet allemaal rode bij de dokter.

 

 bricoux5

 Fragmentair overzicht van de stamopbouw van het ras Bricoux, zoals gereconstrueerd uit de diverse bronnen (die elkaar soms in de kleine details tegenspreken)

 

foto2 10

Een naoorloogse pure Bricouxduif: de Rode Barcelona B284099-46 van de gebr. Danhaive (Basecles). Won 1/3339 nat. Barcelona, 3/1098 internat. Saint-Vincent, 7/4425 internat. Bilbao en 3/2929 internat. San Sebastian.

 

barcaDemaret
De Rode Barcelona van Demaret
Won 2 jaar na elkaar 1 internat. Barcelona.

 

 

 

Hits