fbpx

Jos Carlens (Zepperen) - DEEL 1

Met de Da Vinci Code naar Moere

Duivensport was voor Jos Carlens iets simpels: je houdt duiven in een gezonde omgeving, je besteedt er niet teveel poespas aan, je overwintert er maximaal 72, je laat ze maar betijen en je bent dan Spartaans in je methode van opleren en schiften. Hoeveel van ons hebben dáár de moed toe?
Duivensport was ook op andere manieren simpel voor Carlens: van pottenkijkers hield hij niet, van Barnumreclame nog minder. Bij Carlens vond je eigenlijk geen "Fabiola's" of "Mona Lisa's". Zijn duiven gunde hij als naam enkel wat eindcijfers van ringnummers en het jaartal zoals "58-60", "36-74" enz. Je moest al een fenomeen zijn om bij Jos een simpele naam te krijgen als "Klein Blauw", "Goede Blauwe" of "Jonge Bleke".
Computers bestonden nog niet, maar Jos zou er zeker geen gewild hebben. Hij zag al zoveel papier op zijn werk bij de post dat hij zijn hobby papiervrij wilde houden: niets opschrijven, geen uitslagen bijhouden, geen pedigrees, geen boekhouding. En vooral niet blijven teren op vergane glorie. Carlens keek in de duivensport enkel vooruit. Er valt wat van te leren.
Jos Carlens uit Zepperen ging de geschiedenis in als een meester-inteler. Wat dat inhoudt en hoe en waarom hij dat deed, gaan we hier onderzoeken. Het wordt een verhaal in twee delen.
In deel 1 ontdekken we hoe Carlens aan zijn basisduiven kwam en hoe zijn inteeltsysteem paste in een heel eigenzinnige maar consequente visie op duivensport.

Dag vreemde man

Jos Carlens - "Djef voor de vrienden " werd geboren in Sint-Lambrechts-Herk op 28-10-1910 als Joseph Marie Carlens. Hij was zijn leven lang postbeambte, eerst in Hasselt later dichter bij huis in Sint-Truiden.
Hij trouwt met Maria Strauven, afkomstig van Ordingen. Ze gaan wonen in de Eynestraat 48 in Zepperen. Daar heeft Maria een textielatelier waar ze enkele naaisters te werk stelt. Carlens helpt in de voormiddag in het naaiatelier en werkt 's namiddags in de post tot 21 uur. Veel tijd voor de duiven is er dus niet en hij doet regelmatig een beroep op één van de naaisters om de duiven te voederen.
In 1969 verliest hij zijn vrouw op relatief jonge leeftijd. Het zou de eerder mensenschuwe Carlens erg tekenen. In 1974 hertrouwt hij met Liliane De Tollenaere. Jef Carlens wordt echter zelf ernstig ziek en zijn chronische bronchitis verplicht hem om afstand te doen van zijn duiven, eerst een gedeelte in 1976 en ten slotte zijn hele bestand in een - zoals dat heet - ophefmakende totale verkoping op 27 november 1977.
Na de verkoop wordt hij nog somberder en stapt in1981 op dramatische manier uit het leven. In dit familiedrama sleept hij zijn echtgenote mee. Het is een donkere dag voor de Limburgse duivensport.
Carlens stond bekend als een zonderlinge figuur: hartelijk voor zijn schaarse vrienden maar des te afstandelijker voor de anderen, uiterst rechtlijnig en principieel voor zichzelf en voor anderen, wars van publiciteit en sociale hoempa. Een soms sombere en vreemde eenzaat. Zonder afspraak geraakte je niet voorbij de voordeur. Zo was Djef.
Maar hij was ook een legendarische duivenkampioen, schoolvoorbeeld van de inteler. En wat hij daar onder verstond willen we hier onderzoeken.

I did it my way

Jos Carlens kwam in de Duivensport terecht via een oudere broer. Deze was echter hoegenaamd geen kampioen en Jos Carlens zou het anders aanpakken wanneer hij voor zichzelf met de duiven begon in Sint-Lambrechts-Herk. Hij begon als vitesser en hoorde in de streek al snel bij de absolute toppers voor het kortere werk. In 1939 verkoopt hij alles omdat hij terug onder de wapens moet. Zijn duiven gaan behoorlijk wat geld ondanks de onzekere tijden.
Na de oorlog bekijkt hij het eerst even en neemt dan een nieuwe start in 1947. Carlens wil fondspeler worden en dan vooral geen meeloper. Hij zoekt heel doelbewust zijn basisduiven uit bij kampioenen met naam: Cattrysse, Vermeyen, Horemans en later Willequet, Pepermans, Arie van den Hoek..., overtuigd als hij is dat het met tweederangs rassen toch nooit wat wordt.
Jos Carlens is in de duivensport zoals hij is in het gewone leven: eigenzinnig en radicaal. Hij tart alle erkende systemen zowel op het vlak van verzorging, training, scholing als kweek. Poetsen was hem vreemd, trainen was hem vreemd, geduldig en zorgvuldig opleren waren hem vreemd, hij kweekte zijn duiven in de allernauwste familie zoals niemand het hem voor- of nadeed... "I did it my way" zou wel zijn persoonlijk testament geweest kunnen zijn.
Met de nieuwe levensgezellin verandert er de laatste jaren wat op de hokken: er is meer tijd voor de duiven en vooral zijn nieuwe partner zorgt voor meer ordelijkheid op de hokken en meer hygiëne. In 1973 beleeft Jos Carlens het hoogtepunt in zijn carrière door het winnen van Internationaal Barcelona met de Goede Blauwe, later - door derden - Mona Lisa genoemd. Haar dochter, het Klein Blauw maakt de triomf compleet door het winnen van de 8e internationaal. Bij de totale verkoop in 1977 wordt ze door Jean Deglin tot Fabiola gedoopt. Jean schrijft er zelfs een brief voor naar het hof om daar te toelating voor te vragen... en krijgt die ook officieel. Het waren nog andere tijden, meneer.

Zo bouw je een fondstam op

Via een buur die familie was van Louis Vermeyen, toen hoofdredacteur van De Duif, geraakte Carlens bij Vermeyen in Mariaburg aan een tiental eitjes. Vermeyen teelde toen vooral de Pepermansduiven van Zemst. Jef kreeg ze o.a. uit de lijnen van de Agent en het Rost. Bij Symons in Gent haalde hij nog Vermeyens. Carlens had toen al intuïtief een aanvoelen dat je ver kon komen door in één soort te blijven.
Hij haalde ook enkele duiven bij Danhaive van Basècles die overwegend de Bricouxduiven kweekte en er in 1950 de 1e nationaal Barcelona mee won. Twee duiven van Danhaive, halfbroer en halfzus vonden elkaar en Carlens vond dat het goed was. Toch zou de rode kleur en daarmee het Bricouxbloed zich niet zo heel lang handhaven in Zepperen. Het is niet altijd roos.
Jos Carlens gaat zich ook bevoorraden in Moere bij de gebroeders Cattrysse, de gedoodverfde wereldkampioenen in die tijd. Het is ongetwijfeld dé meesterzet van zijn carrière, maar vanaf hier beginnen de verhalen zich tegen te spreken. Volgens Rik Vrancken haalt hij er 5 directe in 1949. Of hij daarna nog teruggaat vertelt de historie niet duidelijk. Volgens Jules Gallez wel: hij haalde ze - aldus Gallez - eerst uit de lijnen van de 45, de 87 en de Figaro en later ook uit de Vooruit en de Barcelona. Jules Gallez zegt niet waar hij deze informatie haalt en deze wordt ook nergens in de verste verten niet bevestigd. Wij durven vermoeden dat Gallez met de natte vinger wat duivennamen van Cattrysse in zijn verhaal plakt om het wat te stofferen. Veel weet hij immers niet van Carlens. Het weze hem vergeven.
De eerste tien jaar - aldus huisschrijver Rik Vrancken - zijn het overwegend de Vermeyens die Jos Carlens op het voorplan brengen. Pas in de tweede helft van de vijftiger jaren komen de Cattrysses onweerstaanbaar bovendrijven om daarna definitief en met overwicht de basis te worden van de Carlensstam. Vaandeldrager bij dat masterplan is de legendarische Jonge Bleke, vrijwel zeker een pure (of misschien wel directe) Cattrysse. We gaan er nog uitgebreid op in.

Want wat geweest is, is geweest...

Over de origine van de Carlensduiven en in het bijzonder de concrete band met de Cattrysses zijn nogal wat Indianenverhalen verteld. Uiteraard - gezien de schaarse info - gaat schrijver nummer 2 het overschrijven van nummer 1 en nummer 1 gaat verder fantaseren, want nummer 2 heeft zijn eerste versie bevestigd...en dan is het toch wel bewezen zeker?
Laat ons eerlijk zijn: niemand weet de ware toedracht en vermoedelijk wist Carlens het naderhand zelf ook niet meer zo juist. En trouwens: Jef Carlens vond dat eigenlijk allemaal totaal onbelangrijk en praatte daar ook niet graag over. Een duif was een duif voor hem en haar paspoort waren de twee of hoogstens drie laatste cijfers van haar ringnummer. Dat derde cijfer gebruikte hij overigens zeer spaarzaam, bijvoorbeeld als hij twee series ringen had die tot verwarring konden leiden. In de praktijk waren het vaak de bijgehaalde duiven die met drie cijfers benoemd werden: de 399-65 Willequet, de 147-70 van den Hoek, de 636-70 Derdaele, de 014-59 Pepermans. Maar hij had ook zelfgekweekte met 3 cijfers zoals de 395-65, de 047-72... omdat hij daarnaast ook een 47-72 had in zijn gewone reeks ringen.
De boekhouding van Carlens was van een verbijsterende eenvoud: een stapeltje eigendomsbewijzen. Daar schreef hij kort vader en moeder op en dan in een eigen soort steno de belangrijkste informatie, zo in de aard van "A1" wat voor hem zoveel zei als "1ste prijs uit Angoulême" of "MB": "pas maandag thuis van Bourges". Ga het maar ontcijferen achteraf. Door de beroerde gewoonte om slechts enkele cijfers van de ringen te noteren, loopt het spoor naar de herkomst ook meestal snel dood: een volledig ringnummer zou minstens uitsluitsel geven over de provincie waar een duif geringd werd... En over het verleden moest je met Jos Carlens sowieso niet gaan praten, dat was toch voorbij.

Het mysterie

Onze belangrijkste bron, namelijk Rik Vrancken, die een intieme vriend en de persoonlijke huisschrijver van Jos Carlens was, weet het eigenlijk ook niet precies. Hij spreekt zichzelf in elk geval meer dan eens tegen in zijn reportages en boeken. Ook Jos Cleeren die reeds als jonge snaak bij Jos Carlens kwam en die het ons nog zou kunnen doorvertellen, is er nooit in geslaagd de ware toedracht helemaal te achterhalen. Hij laat het mysterie open en houdt het voorzichtigheidshalve bij de "officiële" maar vage versies zoals verteld en op papier gezet door o.a. wijlen Jean Deglin en Rik Vrancken.
Toch is er heel wat spraakverwarring in dit hele verhaal...
De eerste 5 Cattrysses die Carlens volgens Rik Vrancken haalt in 1949 worden eigenlijk nooit bij ring genoemd, een koppel ervan (mogelijks) bij naam zoals de Vuilblauwe Witpen, een duivin uit de Wittenborst van Cattrysse en de Witneus Cattrysse die eigenlijk een halve Horemans was.
Is Carlens daarna nog naar Moere geweest? In 1957 bijvoorbeeld - dan zou hij de Jonge Bleke kunnen gehaald hebben met ring 431-57 en de "Blauwe Cattrysse" met ring 127-57. Volgens Rik Vrancken wel, want hij schrijft ergens dat de Jonge Bleke als ei gehaald werd. Dat moet dan wel in 1957 zijn.
Maar hoe kwam de halfzus van de Jonge Bleke dan in Zepperen? Zij was van 58. Is hij dan in 1958 teruggeweest? Zou kunnen. Rik Vrancken zei dat Carlens meer dan eens naar Moere ging.

Leidt de Da Vinci Code naar Moere?

Het Cattrysseverhaal bij Carlens is een grote puzzel, groot genoeg om er onze eigen "Da Vinci Code" op los te laten.
Wie was immers de illustere grootvader van de Mona Lisa? Neen, niet die mysterieuze Lisa del Giocondo, op doek vereeuwigd door Leonardo Da Vinci, maar wel die fenomenale duivin die in 1973 de eerste internationaal Barcelona won voor Jef Carlens.
Wie was die grootvader, wie was die fameuze "Jonge Bleke"? Zet u schrap voor ons mini-detectiveverhaal...
De Jonge Bleke, overal vermeld als de 431-57 had (volgens Toon Malfait die ook vaker als reporter bij Carlens over de vloer kwam) een Limburgse ring, 5140431-57, en was dus vrijwel zeker door Carlens geringd. Hij staat overal geboekt als een Cattrysse en zelfs onveranderlijk als een kleinzoon van de illustere 45-45 van de broers uit Moere. Was het een rechtstreekse? En is de Jonge Bleke inderdaad een kleinzoon van de 45 Cattrysse? Werd hij inderdaad als ei gehaald in Moere zoals Rik Vrancken vertelt?
Rik Vrancken schrijft (meestal) dat de Jonge Bleke een zoon is van de Marquis, zelf (althans volgens Vrancken) een zoon van de 45, terwijl de Marquis gepaard was aan een kleindochter van dezelfde 45. Jean Deglin, toch ook een huisvriend van Carlens en opsteller van al zijn verkooplijsten, schreef altijd dat de Jonge Bleke uit de Makkie voortkwam. Makkie - Marquis: het ligt fonetisch dicht bijeen maar is toch helemaal niet hetzelfde... Ook Jules Gallez, in de "Geschiedenis van de Belgische Duivensport", volgt de versie Makkie (zoon 45) x kleindochter 45. En Toon Malfait onderschrijft de versie Makkie in zijn boek 'Bewust Duivenmelken'.
Het zou best kunnen want in 1961 verkoopt Cattrysse inderdaad publiekelijk een "Makkie", en deze is inderdaad een zoon van de 45, met ringnummer 3016691-54 (volgens Gallez). Kan de vader zijn. Kan... maar dan is onze hoofdinformant Vrancken fout met zijn Marquisverhaal. Zou best kunnen want elders schrijft Vrancken plots dat de Jonge Bleke zijn naam kreeg om hem te onderscheiden van zijn vader de Oude Bleke. Zou de Oude Bleke dan een directe Cattrysse zijn? We vroegen het destijds aan Rik Vrancken zelf. Wie de Oude Bleke precies was, wist hij niet, maar hij was er ondertussen wel achter dat het helemaal niet de vader van de Jonge Bleke was. Een te simpele veronderstelling dus en een verkeerde piste.
Maar misschien was de Jonge Bleke wel in Zepperen gekweekt uit Cattrysseduiven, bijvoorbeeld uit een zoon van de 45 x een kleindochter?
Dat Carlens de Jonge Bleke zelf kweekte, zou kunnen stroken met het feit dat hij er een halfzus van had: de 58-58 en dus in dat geval minstens één van de ouders. Omdat de Jonge Bleke zo een goeie was, wilde Carlens zijn bloedlijn ver-Anker-en (prachtig woord toch voor een inteler) en paarde hem o.a. aan deze halfzus. Dat fel inteeltkoppel leverde met name de 64-67, moeder van de Mona Lisa. We zijn terug bij Da Vinci.

De mist in

Op een verdwaald moment vinden we bij Vrancken zelfs in een gedrukte pedigree (in Snellere Duiven pag. 218) dat de Jonge Bleke uit een koppeling broer x zus voorkwam. Dat zou pas helemaal Carlens ten voeten uit zijn. Dat die broer en zus echter Stichelbauts zouden zijn, wijst echter veel meer in de richting van een zetfout van de drukker die de pedigree te boek stelde. Het gebeurt wel vaker dat drukkers een pedigree verkeerd "zetten". En toch zou het gekund hebben...: Carlens haalt bv. in 56 een koppel eitjes uit de Makkie, een zoon van de 45, en wint er een doffer en een duivin uit. Om de bloedlijn zuiver te houden zet hij ze tegeneen en kweekt er het hoofdlot uit: de Jonge Bleke... Maar dan zou de Jonge Bleke maar een achterkleinzoon zijn van de 45. Vergeten we dus ook deze piste.
Dat Jef Carlens de Jonge Bleke tot op de draad uittestte zou er eigenlijk ook best kunnen op wijzen dat het geen directe Cattrysse was. Die zou hij wellicht sneller op de kweek gezet hebben. Alhoewel met Carlens weet je nooit... De Jonge Bleke was immers op de eerste plaats zijn kampioenvlieger. Als tweejaarse werd hij reeds 5de fondkampioen in de Grand Cercle de L'Est en daarna won drie jaar na elkaar - in 1960, 61 en 62 - het marathonkampioenschap. En hij won dat allemaal met gemiddeld 5 minuten draaien bij thuiskomst. Zoveel macht had die kerel. Pas na zijn uitzonderlijke exploten op de verre vluchten zal Carlens hem systematisch als stamvader inzetten en er een hok van vol kweken, liefst met zijn eigen halfzus, dochters, kleindochters...

Acceptabel

Het verhaal wordt acceptabel als we even alle versprekingen en opgesmukte verhalen vergeten...
In 1949 haalt Carlens 5 duiven bij Cattrysse, waaronder wellicht iets uit de Marquis (de Marquis is echter geen zoon van de 45) en uit de Wittenborst. Bij Cattrysse is het op dat moment nog lang niet alles de 45 wat de klok slaat. Deze 45 (886045-45) is wel een topvlieger met 1 nat. Bordeaux (408 d. met 60 minuten los) en 1 nat. Angoulême (314 d. met 20 minuten los), maar zal pas in 1951 echt naar het kweekhok gaan. Het kan natuurlijk dat Carlens in Moere zijn portefeuille even pijn deed en inderdaad ook iets van de superstar 45 meenam. Het is zelfs mogelijk dat hij een volle broer van de vader van de Prins van Hector Desmet meenam, want die kwam ook uit de 45 in datzelfde gezegende jaar 1949.
Stel dat deze zoon 45 in Zepperen de vader van de Jonge Bleke werd? En dat Carlens hem paarde aan een andere directe Cattrysseduivin, zijnde een kleindochter van diezelfde 45. Het zou wel typisch Carlens zijn.
En wat is er daarna gebeurd? De getrouwen van Carlens horen hem vertellen over de Marquis Cattrysse en over de Jonge Bleke die een kleinzoon is van de 45... Als je dan een verkoopprogramma van Cattrysse in handen krijgt van 1961 waarin een Makkie verkocht wordt, die een zoon is van de 45, dan denk je - misschien ten onrechte - dat je het geheim van de Jonge Bleke ontsluierd hebt. Voor Cattrysse was de "Marquis" in geen geval de "Makkie". Ook Vrancken heeft het nóóit over een Makkie!
Maar misschien is het wel Rik Vrancken die ten onrechte van de Makkie een Marquis gemaakt heeft. We zullen het wel nooit weten.

Nog een versie

En dan is er nog de stamboom van de Jonge Bleke zoals Louis Cortebeeck hem reconstrueerde. Als deze stamboom klopt, dan is de Jonge Bleke zelfs helemaal niet afkomstig van de 45... Volgens Cortebeeck is de Jonge Bleke een zoon van de Marquis en is zijn moeder de Vuilblauwe Witpen Cattrysse, een dochter van de Wittenborst. Zij zou ook de moeder zijn van de zogeheten Halfzus Jonge Bleke, een geschelpte met ring 58-58. Vader van deze Halfzus is volgens Cortebeeck de Witneus van 49, een Cattrysse-Horemans. Dit verhaal klinkt op het eerste gezicht aannemelijk... maar... dan is de Jonge Bleke inderdaad hoegenaamd geen kleinzoon van de 45! En toch wringt dit verhaal: de Marquis is een duif bij Cattrysse terwijl de Witneus en de Vuilblauwe Witpen (directe) Cattrysses zijn op het hok Carlens. Waar zijn de Jonge Bleke en zijn Halfzus dan wel gekweekt...?
Wat Cortebeeck niet weet - en verkeerdelijk noteert op zijn pedigree - is dat noch de Wittenborst 1325503-45, noch de Marquis 886022-45 zonen zijn van de 45. Beiden zijn zelfs van hetzelfde oorlogsjaar 1945 als de 45. We komen ze hieronder meteen terug tegen.
Nog een pikant detail: volgens Cortebeeck zou de "Blauwe Cattrysse 127-57" een volle zus zijn van de Jonge Bleke. Het kan, maar in geen enkel document vinden we daar aanwijzingen voor. Het volledig ringnummer van deze 127-57 is nergens vermeld, maar dat zou dan wel eens een ring van Cattrysse kunnen zijn? Kunnen... want het blijft overwegend giswerk.

Een simpel telefoontje

Tenzij... tenzij er in Moere (Gistel) nog sporen te vinden zijn van de transacties met Jef Carlens. Een hele korte speurtocht op internet leverde ons het telefoonnummer op van Greta Beuselinck, dochter van Maurice, en haar man Wilfried Neyens. Onder de naam Beuselinck-Neyens houden zij het aloude ras van Moere in ere met in 2004 nog 13 nationaal Pau.
Een simpel telefoontje zou misschien de oplossing brengen.
Wilfried begreep meteen waarover de speurtocht ging en verdiepte zich in de oude notaboekjes, vergeelde verkoopprogramma's en stamboeken van de gebr. Cattrysse. Aanvankelijk echter tevergeefs. Geen spoor van Carlens in Moere. Trouwens werd er in die tijd in Moere ook niet zoveel opgeschreven of bijgehouden. Dat zou later veranderen, maar pas vanaf de jaren 60.
Toch leverde de speurtocht interessante informatie op. Bijvoorbeeld dat de Makkie niet van 54 was maar van 55. Gallez had wel het ringnummer goed, maar niet het jaartal: 3016691-55. Maar er is meer: via een krantenfoto weten we nu ook dat de Makkie een blauwe sproete witpen was, en inderdaad een zoon van de 45. Wie zijn moeder was is nergens vermeld. Wel dat hij een volle broer was van de Oude Koo, ring 3318113-54, die o.a. 1ste Bordeaux en 1ste Angoulême won. Maar de Makkie was zelf ook een crack. Hij won in zijn carrière meer dan 200.000 oude Belgische franken aan prijzen. In 1960 was dat een redelijk fortuin. Enkele vermelde prijzen van de Makkie: 5/861 Angoulême interprov.; 8/956 Angoulême interprov.; 20/1411 Bordeaux nationaal; 34/698 Saint-Vincent nat.; 90/1612 Brives nat. In de verkoping van 1961 ging de Makki overigens maar 1000 frank minder duur dan de "90", de nationale winnaar uit Angoulême, die een stamkweker zou worden bij Vereecke.
Nog interessanter is dat de we nu ook de vaste duivin kennen van de Makki, mogelijk de moeder van de Jonge Bleke... Het betreft een geschelpte duivin met ring 3206140-56, een dochter van de Trimard 3278784-53, zelf een kleinzoon van de 45. Het zou dus wel eens kunnen: blauw en geschelpt kan een bleke geven... en de moeder van de Jonge Bleke zou dan niet een kleindochter maar achterkleindochter van de 45 zijn. En wie zou daar nog willen moeilijk over doen?
De Da Vincicode ontsluierd in Moere? Het kan... Het zou alleszins een tip van des sluier oplichten over de herkomst van de Jonge Bleke en soortgenoten.
En we hebben nog een troef.

Kweeklijst 1949

Door een gelukkig toeval (en de ijver van Jules Gallez) kennen we de exacte samenstelling van alle 85 koppels op het vlieg- en kweekhok bij Cattrysse in februari van het jaar 1949, het jaar dat Carlens in Moere langs ging voor zijn eerste Cattrysses. Interessant studiemateriaal dus.
Enkele koppels dragen meteen onze interesse weg...

  • Koppel 1 bestond uit de fameuze 45, 886045-45 x een duivin 666-42 een dochter uit de Madelon met een zus van Bolleke (het "Bolje" schrijft Cattrysse op zijn Brugs). Mogelijks kocht Carlens hier een zoon of dochter uit en kweekte hij hier zelf zijn Jonge Bleke uit...
  • Koppel 24 bestaat uit de Wittenborst 1325503-45 (een zoon van de Schonen Blauwen) x 105714-43 een dochter van - jawel - de Madelon met zus Bolleke. Het is vrijwel zeker dat Carlens hiervan een dochter had, de Vuilblauwe Witpen (Cattrysse) soms ook gewoon de "Vuilblauwe (Cattrysse)" genoemd.
  • Koppel 26 bestaat uit de Marquis 886022-45 (een zoon van de "Nummer 8" met een dochter Madelon) x 886065-45 (een dochter van de Witslag, broer van de Schone Blauwen). De verwarring zou er kunnen in bestaan dat Carlens hiervan inderdaad een jong meenam... later een beetje slordig weg verward met de Makkie.

Is het u opgevallen beste lezer dat hier telkens weer de Madelon in voorkomt? De Madelon was een basisduif in Moere uit de Louis, zoon van de Grote Blauwe Vandevelde waar in Moere alles van voortkomt.

En dan nog iets: in de oude beschrijvingen van de Carlensduiven is er sprake van een Witneus Cattrysse uit een koppeling Cattrysse x Horemans via Valère Docker. Op het eerste gezicht zou je ervan uitgaan dat Carlens deze Horemansduif zelf haalde bij Docker. Nu lezen we onder koppel 66 bij Cattrysse: vader: 493981-47, de Docker, ras Horemans; moeder: 3202030-39, een dochter van Bolleke x dochter Oude Deserteur. Is het vergezocht te veronderstellen dat de Witneus Cattrysse waarover Carlens het heeft, uit dit koppel kwam? Zeer aannemelijk, denken wij.
Spelenderwijs en met de lichtvoetigheid van een Dan Brown hebben we dus mogelijks enkele van de rechtstreekse Cattrysses van 49 op een geloofwaardige manier terug getraceerd naar hun origine in Moere. Maar het blijft natuurlijk speculatie.
Is het allemaal belangrijk? Eigenlijk niet. Wat belangrijker is, is dat we weten dat Carlens in Moere van de allerbeste Cattrysses haalde en deze uiterst nauw inteelde om er met meesterhand een onverwoestbare fondstam van te maken.

Geen kwekers

De kans is zeer reëel dat Carlens zijn Cattrysses eerst rücksichtloss gespeeld en misschien wel deels verspeeld heeft. Hij geloofde namelijk niet in kwekers. Zijn vliegduiven waren zijn kwekers. Enkel voor fenomenen als de Jonge Bleke en de Fabiola maakte hij een uitzondering. Vliegduiven die op pensioen gingen, schonk hij vrolijk weg aan vrienden of beginners.
Dat deze doenwijze hem ook wel eens voor verrassingen zette, nam Jos Carlens er wel bij. Zo had hij de beide ouders van de Mona Lisa verspeeld op het moment dat ze de wereld verbaasde uit Barcelona. Het kan gebeuren. Carlens maalde er niet om.
Volgens Carlens bestaan kweekkoppels niet echt, toch niet in de betekenis van koppels die elk jaar één super geven. Wel bestaan rassen en families die gemakkelijker prijsvliegers leveren en van tijd tot tijd een kampioen voortbrengen. Hij kan gelijk hebben, zeker als die duiven dan allemaal erg aan elkaar verwant zijn door doorgedreven inteelt. De kunst bestaat erin een dergelijke familie te vinden en dan vast te houden. En dat laatste doe je door inteelt.

In deel 2 gaan we volgende keer op zoek naar de principes waarop bij Carlens de inteelt stoelde. Wat wilde hij bereiken en hoe deed hij dat? Concrete werkschema's zullen dat aan het licht brengen. Ons respect voor de meester-inteler zal er enkel door toenemen.

 

 Basisduiven Carlens

  • 1947 Vermeyen: 10 eieren
  • 1947 Horemans: twee duivinnen
  • 1949: 5 Cattrysseduiven
  • 1957 en 58: mogelijks nog enkele Cattrysses??
  • 1959: Arie van den Hoek (toen nog overwegend Vermeyen, Pepermans en Aarden via Ko Nipius) en later ook nog een enkele duif
  • 1959: 5 duiven Pepermans, één overgehouden
  • 1965 Willequet Kwaremont, twee duiven
    - 399-65 uit dochter Witoog, 1 nat. Saint-Vincent x de 46, zoon van de Atleet
    - 662-65 volle neef van de 399 en grootvader van de Mona Lisa
  • 2 duiven van Maurice Crevits (Ichtegem). Crevits had op zijn hok ook overwegend Cattrysse x Camiel Vanlerberghe.

 

 

Bij de foto's

JosCarlens2
Jos Carlens in werkplunje. Hij werkte zijn leven lang bij de posterijen, eerst in Hasselt, daarna in Sint-Truiden. Hij zag zoveel papier op het werk, dat hij er een hekel aan had wat zijn hobby betrof... (Foto ontleend aan boek van Rik Vrancken)

 

JongeBleke.jpg
De absolute stamvader van Carlens, de Jonge Bleke 431-57. Vrijwel zeker een kleinzoon van de 45 van Cattrysse. Zijn ware pedigree blijft een onopgelost raadsel.

 

carlens-kempeneers.jpg
Jos Carlens met echtgenote omringd door Jos Kempeneers en Wim Pollmann (van de tandem Krouwel-Pollmann). Foto uit het archief van Pros Roosen.

 

carlenstuin.jpg [[[[enkel plaatsen als de kwaliteit goed genoeg is...]]]
Zo simpel was duivensport voor Carlens: duiven voederen in het gras. Het stak allemaal niet zo nauw. Duivensport als amusement...

 

hokcarlens.jpg
Het hok van Jos Carlens: ogenschijnlijk van een verassende eenvoud. Maar het was een goed hok en een goed uitgekiend hok. Bemerk de verluchting in de nok. (Foto ontleend aan boek van Rik Vrancken)